Woensdag 18 april 1945
Verslag van de begrafenis van Evert Sijbesma,
die op 15 April viel Voor Koningin en Vaderland.
De leiding van de begrafenis berustte bij Dr. J.Schelhaas, die in het sterfhuis de eerste elf verzen van Jesaja 40 las. Naar aanleiding hiervan werd een enkel woord gesproken over de broosheid van het leven in tegenstelling met de onvergankelijkheid van het Woord van God. Na het gebed werd de kist, die gedekt was met de Vaderlandsche driekleur, naar buiten gedragen, waar zij werd overgenomen door leden van de Nederlandsche Binnenlandsche Strijdkrachten., die hun gevallen makker grafwaarts droegen. Op weg naar het kerkhof voegden zich steeds meer achter de baar, zoodat het een indrukwekkende stoet werd. De belangstelling in het dorp was enorm groot. Aan weerszijden van de dorpsstraat had zich een geweldige menschen menigte opgesteld.
Aan de groeve sprak Dr. Schelhaas ongeveer als volgt:
Op deze schone dag, vol zonschittering en weelde van plant en bloem, van kleur en geur, worden wij geroepen om een jeugdige broeder, in den bloei der jaren door den dood weg gerukt, aan de schoot der aarde toe te vertrouwen. Deze tegenstelling is groot. Het geopende graf wijst ons allen op den ernst van het leven. Het sterven van Evert Sijbesma bij de verdediging van de vrijheid van ons Vaderland bepaalt ook speciaal hen, die zich aan de zaak, die ons allen dierbaar is met inzet van hun leven wijden, bij de werkelijkheid, dat ook hun leven kan worden gevraagd, dat het geen spel is, maar grimmige ernst, dat velen de vrijheid moeten bevechten of verdedigen door hun overgave tot in den dood. Daarom gaat van dit graf een aangrijpende waarschuwing uit om toch zich voor te bereiden voor de eeuwigheid, om niet heen te getijden over den ernst van het leven en de dreiging van den dood. Evert Sijbesma is den heldendood gestorven. De Romeinen zeiden reeds: "Het is zoet en schoon( betamelijk, edel) voor het Vaderland te sterven". Het spreekt ons allen toe, dat deze jeugdige broeder zijn leven voor Vorstin en Vaderland gegeven heeft en trouw geweest is tot den dood. En wij verheugen er ons in, dat de jeugd der natie voor vrijheid en recht de wapenen opneemt en het leven offert. Dit geeft hoop voor de toekomst van ons zoo zwaar getroffen maar nu bevrijd vaderland. Wanneer wij echter niets anders en niets meer hadden te zeggen, dan zouden wij toch in waarheid ongetroost blijven. Konden wij slechts spreken van moed en trouw aan Vorstin en Vaderland, hoe rijk en schoon op zich zelf, dan zouden wij toch arm zijn en zonder uitzicht en hoop. Maar Evert Sijbesma wist ook in wie hij geloofde. Hij had bij herhaling zijn begeerte kenbaar gemaakt om zijn Heiland te belijden in het midden der gemeente, maar werd daarin door de tijds omstandigheden verhinderd. En toen de dood kwam, was hij bereid, wist hij, dat hem de zaligheid wachtte zag hij met het oog des geloofs op den Heere Jezus Christus, Die ook voor hem dood en graf had overwonnen en hem had gekocht met Zijn dierbaar bloed. In het aangezicht van den dood bleek ook, dat hij in zijn toewijding van zijn leven aan Vorstin en Vaderland zijn Hemelsche Koning had gediend en in het geloof aan Hem zich voor de Vaderlandsche zaak had ingezet. Hij had hierin gezien een roeping des geloofs.
Daarom kunnen wij ter vertroosting wijzen op het woord van den Heiland: " voorwaar, voorwaar, zeg ik u: Indien het tarwegraan in de aarde niet valt en sterft, zoo blijft het alleen; maar indien het sterft, brengt het veel vrucht voort. Joh. 12: 24. Dit woord geldt allereerst en in volkomenheid onze Heiland zelf, Die door Zijn dood alle gekocht door Zijn bloed heeft verlost, Wiens dood het leven is van allen, die hem van den Vader gegeven zijn. Het geldt echter verder allen, die Zijn verschijning hebben lief gehad. En het geldt ook in het bijzonder Evert Sijbesma, die in zijn Jeugd als held, als held des geloofs, naar Gods beschikking moest vallen voor zijn Vaderland en voor zijn sterven mocht spreken van de hoop die in hem was, van het geloof in onze borg en Zaligmaker Jezus Christus. Wanneer zijn sterven degenen die er van hooren roept en beweegt tot grooter trouw en tot echte toewijding aan de vrijheid, de verdediging en den opbouw van ons vaderland, wanneer het slappen mag opwekken tot moed, inspanning en opofferings-gezindheid, dan heeft zijn dood rijke vrucht voortgebracht. En bovenal, wanneer zijn sterven anderen beweegt om het eene noodig te zoeken, reeds in de Jeugd hart en leven aan den heiland te geven, ernst te maken met het leven, zich te bekeren en God te dienen. naar Zijn Woord, dan gaat er van zijn dood zegenrijke prediking uit, is zijn leven vruchtbaar geweest en zijn dood rijk aan winst voor de eeuwigheid. Dat ieder toch luisteren naar de roepstem, die van dit graf uitgaat, en haar ter harte neme, opdat niemand zijn bekering uitstellen, onvoorbereid door den dood worden overvallen en moet den dood in den eeuwigendood verzinken. Er is rijkdom van troost voor de ouders, de broers en zusters, de familie en vriendenkring, ook in dezen diepen rouw. Veel hebben zij in hem verloren, vroeg werd hij aan zijn familie- en levenskring ontrukt. Maar Evert Sijbesma heeft naar Gods oordeel zijn taak hier op aarde volbracht. Hij heeft zijn bestemming bereikt. Hij is tot heerlijkheid bevorderd. Hij heeft zegen verspreid in zijn leven en in zij sterven. Hij is ons voorgegaan. Zijn sterven roept ons op om te meer het Hemelsche te betrachten. En in den grooten dag des gerichts zal ook dit graf geopend worden en Evert Sijbesma naar wij geloven opgewekt worden ten eeuwigen leven. Bij dit graf mogen wij zingen van God vaderlijke liefde en trouw, van Zijn ontferming in Christus Jezus, o de macht der zonde en des doods voor ons heeft verbroken, en het leven en de onverderflijkheid aan het licht gebracht.
Laten wij dan thans aanheffen Gezang 18 vers 1 en 4:
Halleluja! Lof zij het Lam!
Die onze zonden op Zich nam
Wiens bloed ons heeft geheiligd!
Die dood geweest is, en Hij leeft!
Die 't volk, dat Hij ontzondigd heeft,
In eeuwigheid beveiligt.
Aan bidt den Vader in het Woord!
Aanbidt den Zoon, aan 't kruis doorboord
Aanbidt den Geest uit beiden!
Van Zijn gemeenschap, Zijn genâ,
Zijn liefd, en trouw, Halleluja!
Zal ons geen schepsel scheiden.
Vervolgens werd het woord gevoerd door den heer J.Duker, gemeentelijk commandant, die tevens den districtscommandant vertegenwoordigde. Zijn toespraak luidde:
Wanneer ik hier een oogenblik het woord vraag, dan is dat als Commandant van de N.B.S., in Barradeel en als vertegenwoordiger van den Commandant in het district Franeker. Wij staan hier aan het graf van onzen vriend Evert Sijbesma, een gevallen soldaat van de N.B.S. Als een eerlijke trouwe jongeman heeft hij de willekeur van den vijand niet kunnen aanzien. De vernedering die de vijand ons aandeed kon zijn eerlijk gemoed en gevoelig hart niet verdragen en daarom heeft Evert zich van het begin af aan verzet, geestelijk weerbaar gemaakt, tegen de satanische maatregelen van den overheerscher en heeft hij niet geaarzeld zich bij de N.B.S. aan te sluiten om de nood zijn leven te geven voor Koningin en Vaderland. Hij heeft niet behoort tot degenen die vrijwillig werkten voor den vijand, maar hij heeft steeds voor oogen gehouden de groote tijden en momenten van onze rijke Vaderlandsche en Friesche historie. Wij weten dat hij achter een zware mitrailleur zich dapper tegen de Duitscher heeft geweerd en tenslotte nog op een verraderlijke manier is omgekomen. Ouders, broers en zusters- ik wil het kort maken, hier passen niet veel woorden mede namens den districtscommandant van de N.B.S., wil ik jullie mijn hartelijke deelneming betuigen met het smartelijk verlies. Ouders, jullie zijn gevoelig getroffen door het verlies van zoo'n zoon, maar trekt troost uit de wetenschap, dat hij blijkens zijn laatste woorden bereid was te sterven en wist opgenomen te worden in heerlijkheid en dat is het grootste voorrecht. Hij heeft zijn strijd gestreden.Als behoorende tot de N.B.S. heeft hij meer dan zijn plicht gedaan en als zoodanig willen wij hem eeren en zullen wij hem blijven gedenken.
Nadat commandant Van Oosten van Noord Bergum de groote trouw en toewijding van den overledene geroemd had werden enkele salvo's gegeven.
Door den leider van den begrafenis werd nu de Apostolische geloofsbelijdenis gelezen en het Onze Vader gebeden. In de consistorie van den Geref. Kerk sprak allereerst Dominee J.de Wal van Noord-Bergum die bij het overlijden van Evert vertegenwoordigd was geweest.
Ds. Joh. de Wal (1903-1975).
Familie Jacobi met Evert en zus Evertje rechts van hen.
Hij deelde mee hoe Evert steeds groote dankbaarheid had getoond jegens de organisatie, die hem, toen hij moest onderduiken, een veilig thuis had aangewezen. Onder de schuilnaam Bouke Kingma was hij gehuisvest bij de fam. Jacobi te Veenwoudsterwal, die hem wegens zijn minzaam karakter spoedig als eigen kind beschouwden.
Verder werd door Ds. de Wal een zoo;n getrouw mogelijk verslag gegeven van de gebeurtenissen in de laatste levensnacht van den overleden en van hetgeen hij in die nacht nog gesproken had:
Het was te ongeveer 10 uur in den avond van 14 April '45, dat het doodelijk schot hem trof. Met zijn kameraad Tjalling Talma van Veenwoudsterwal stond hij op post, toen er vanuit de richting Groningen een vijandelijke wagen naderde, waarop door zijn makker werd gevuurd. Dit schot werd niet dadelijk beantwoord, maar de auto naderde intusschen wel en de bestuurder of althans één der inzittenden sprak Hollandsch, wat onze makkers heeft misleid, anders hadden ze den wagen niet zo dicht laten naderen.Want nu hadden deze vijanden gelegenheid om van dichtbij op onze wachten te schieten, met het droevig gevolg, dat er twee gewond werden, die ook allebei het leven voor de zaak van hun Vaderland moesten laten.
Zoodra er gemerkt was, wat er was gebeurd, werden de gewonden gezocht. Evert werd het eerst gevonden en even later Tjalling, die, gelukkig in een droge, sloot gevallen was, bezijden van den weg. Allebei werden ze de boerderij, die door onze mannen was bezet, binnen gedragen, In allerijl was op de vloer van de woonkamer een soort kermisbed gereed gemaakt, waarop de gewonden werden neergelegd. En terstond werd er gezonden om een dokter. Van deze kon echter geen bevestiging ontvangen worden, of hij komen zou. Daarom werden wij, even voor half elf gewekt, opdat mijn vrouw, als ervaren verpleegster, de eerste hulp zou kunnen verleenen, door het aanleggen van een noodverband. Natuurlijk ging ik met mijn vrouw mee, ook al omdat ik misschien nog geestelijke hulp zou kunnen verleenen. Er was ons meegedeeld, dat er één heel ernstig getroffen was. Toen wij op de plaats der bestemming gekomen waren, vonden we de gewonden liggen, maar ik kon niet onderscheiden wie het waren, omdat de kamer bij gebrek aan elektrisch licht, door een olielampje werd verlicht. Met dit lampje in de hand, werd het allereerst onderzocht, op welke wijze de getroffenen gewond waren, en wat er het eerst gedaan moest worden, Het bleek, dat allebei ernstig gewond waren, maar dat er eigenlijk slechts aan Tjalling iets gedaan kon worden. Bij het binnenkomen had ik eerst even gesproken met Tjalling, die vooraan lag, Het bleek, dat hij een geloovig iemand was en dat zijn hoop op Jezus Christus was, als hij moest sterven. Toen ik vernam, dat de ander nog ernstiger verwond was, vroeg ik den Commandant, hoe het met deze getroffen makker gesteld was, of hij ook godsdienstig was en wel durfde sterven. De Commandant antwoord mij, dat hij er al met hem over gesproken had en dat hij volkomen bereid was om te sterven, Ik vroeg toen wie hij was, en men noemde mij de naam van Bouke Kingma. Nog drong het niet tot mij door, wie hij was, omdat ik er niet het minste erg in had, dat Uw Evert, als zijnde onderduiker, bij de binnenlandsche strijdkrachten zou behooren. Ik zei toen: Bouke Kingma, waar vandaan? Toen antwoordde Bouke: Dominee kent mij wel, ik was bij Dominee op catechisatie. U kunt begrijpen, wat er toen door mij heenging, toen ik dat hoorde.
V.l.n.r. vader Jan,Sybe,Tjitske,Afke, Moeder Anna met dirk en in het midden Evert en Evertje.
Bouke, jongen, zei ik, ben jij het? Mijn belijdenis catechisant? Ja, zei hij, ik ben het. Toen ben ik naast hem aan zijn hoofdeinde gaan zitten, om met hem te praten en om hem nog bij te staan, in zijn laatste strijd. Nog steeds liet de dokter op zich wachten en terwijl mijn vrouw, met behulp van de anderen het noodverband aanlegde bij Tjalling, had ik al de gelegenheid om rustig met Evert te praten. Het bleek, dat hij nog al vrij veel pijn had, al klaagde hij er niet over. Ik heb toen direct een kom met water voor hem laten halen, met enkele watjes, om zijn lippen nat te houden en om hem, als hij die watjes, uitzoog, nog iets te laten drinken. De koorts kwam op en op andere wijze kon hij niet drinken omdat de wond in zijn buik (hij had een schotwonde in het onderlichaam) hem belette zich op te richten. Zoo nu en dan moest hij ook braken, en kon hem daarbij behulpzaam zijn. Het braken deed hem erg pijn, omdat dan zijn buik in beweging komen moest. Zoodra ik bij hem gezeten was, vroeg hij mij, wat ik er van dacht, of het een doodelijk schot geweest was. Hij vreesde van wel en hij had het gevoel, dat hij niet meer beter zou mogen worden. Ik zei dan ook tegen hem: Bouke (want zoo alleen kende ik hem) het lijkt mij toe, dat jou leven er mee gemoeid zal zijn. Zou je bereid zijn, dit groote offer voor jou Vaderland te brengen? Ja zei hij, anders was ik niet vrijwillig in deze strijd gegaan. maar, zoo sprak hij verder, en dat was zulk een heerlijke geloofsbelijdenis. Ik weet ook, dat ik voor Jezus gestreden heb. Ja, antwoordde ik toen, dat is ook zoo Bouke, want het koninkrijk van Jezus is het rijk van recht en gerechtigheid, en daarvoor heb je willen strijden. Zeker, zei hij toen, zeker Dominee.
Na een korte tussenpoos ging ons gesprek verder. Ik vroeg Bouke: Je bent toch niet bang om te sterven, is het wel? Je mag toch weten, dat de Heere, die ook jou Heiland is, jou nabij zal wezen met zijn genade en Geest? Ja zei hij, dat weet ik en ik hoop dat de Heere mij spoedig zal komen halen, maar...... ik ben toch wel eenigzins bang. Waarvoor dan Bouke, vroeg ik. Voor den dood, zei hij. Ik antwoordde hem: Dat kan ik mij begrijpen, jongen, want de dood is de laatste vijand en met die vijand maakt de mensch maar eenmaal kennis van heel dichtbij. Maar, de Heere Jezus heeft immers ook die vijand voor jou overwonnen en dan behoef je er niet bang voor te zijn. De Heere Jezus kan je ook heel rustig en zonder benauwdheid hier wegnemen. Ja zei hij, dat hoop ik. Na eenig tijdsverloop, want zoo nu en dan moest hij wel eens braken of had hij dorst, ging ons gesprek verder. Ik zei tegen Bouke: Vind je het niet wonderlijk, dat je nu aanstonds den Heere toch belijden moogt, al zal dat dan niet in de kerk zijn? Ja zei hij, dat zal zoo heerlijk zijn, want dan mag ik het doen in volmaaktheid. Naar aanleiding hiervan hadden we de gelegenheid, om samen te spreken over de heerlijkheid der zaligheid, die voor allen is weggelegd, die hier op aarde begeerd hebben den Heere in woord en daad te belijden. Ik mocht Bouke er op wijzen, dat het onvolmaakte van heel onze levensbelijdenis, gedragen word en weggenomen, door Hem, die in volmaaktheid Zijn Vader beleden had, onze Heere en Heiland. En dat was ook de troost van Uw jon- gen, dat Jezus al zijn zonde en onvolmaaktheid had gedragen aan Zijn kruis. Dat beleed hij volmondig en zonder eenige aarzeling. En het is achterna gebleken, dat deze belijdenis groote indruk heeft achter gelaten on misschien voor de eeuwigheid tot rijken zegen zal zijn. Intussen was de dokter gekomen. Bouke had al eens gezegd: Wat duurt het lang. Mijn vrouw vroeg: Zou je zoo graag willen, dat de dokter kwam? Neen zei hij, ik wilde graag dat de Heer kwam. Toen de dokter aanwezig was, ging hij eerst Tjalling verbinden, die nog al gebloed had en wiens been, dat doorboord en kapot was, gespalkt moest worden.
Dat Evert niet meer geholpen kon worden, dat had hij aan ernst van zijn wonde reeds gezien. Daardoor begreep Uw jongen dan ook wel, dat aardse hulp niet baten zou. Maar hij wilde zoo graag een spuitje hebben voor de pijn. De dokter gaf hem dat. Toen gaf hij mij de hand ten afscheid, want hij voelde wel, dat het nu niet zoo lang meer duren zou. En hij vroeg mij, toch vooral aan zijn ouders te willen zeggen, dat ze over hem niet ongerust moeten zijn, omdat hij de heerlijkheid inging. Ze moesten ook niet bedroefd wezen, want hij kreeg het zoo veel beter. Als het kon, dan wilde hij zoo graag, dat ik die boodschap persoonlijk aan zijn ouders overbracht. Dat beloof ik je Bouke, zei ik, als de Heere mij de gelegenheid geeft. Intusschen was er ook nog een dokter uit Veenwouden gekomen, deze was gehaald, omdat de andere dokter zoo lang uitbleef. Hij kon alleen nog maar eenige assistentie verleenen bij het spalken van het been van Tjalling Terwijl de doktoren, met mijn vrouw, daarmee bezig waren, kwam er een hele colonne Duitschers de straat langs marcheren, met paarden en wagens en hielden halt bij de boerderij, waar de gevechtsgroep met de gewonden gelegen was. Daarom werd terstond het licht uitgedaan. Dat was ongeveer voor middernacht. Maar de colonne Duitschers vertrok niet, ja er kwam zelfs een nieuwe colonne bij, die óók halt hield. Voor ons werd de toestand toen wel kritiek, want de mogelijkheid was heel groot, dat ze inkwartiering op de boerderij zouden wenschen. Om het gevaar voor allen te verminderen, weken toen de gewapende makkers in den geheimen kelder. Nog steeds kwamen er nieuwe soldaten voor de boerderij halt houden,
Ja, ze kwamen op het erf, de hond sloeg aan, ze opende de regenbak..... Deze toestand heeft ongeveer een uur geduurd. En intusschen heeft Evert nog eenmaal gebraakt. Op het laatst had hij ook geen dorst meer, maar de pijn verminderde en hij kreeg slaap. Nu duurt het niet lang meer, Bouke, zei ik, of den Heere komt je halen. Ja, zei hij, ik verlang er naar om tot den Heere te gaan. Heel kort daarop sliep Bouke. Zijn ademhaling was heel rustig, maar als ik nog iets in zijn oor fluisterde, dan antwoordde hij niet meer. Heel rustig is hij zoo, haast onmerkbaar voor mij en geheel onmerkbaar voor de omstanders, de heerlijkheid ingegaan, zonder eenige benauwdheid. De ademhaling werd al zachter en op het laatst werden de tusschen poozen al grooter. En eindelijk hield zijn ademhaling geheel op. Van eenige doodstrijd heeft hij door Gods genade niet geweten.
En toen het licht weer opging, omdat de colonnes weer verder gemarcheerd waren, zei ik tegen den dokter: Bouke is intusschen gestorven. Beide doktoren kwamen zien en zeiden: Ja, hij is heengegaan. Toen heb ik, als laatste daad aan hem verricht: het sluiten van zijn oogen.
Van het duister in dien nacht, is uw jongen overgegaan in het eeuwig,heerlijk licht.
Het zal ongeveer tegen één uur geweest zijn, dat de Heere hem wegnam uit de strijdende kerk,om hem over te brengen in de triomferende kerk. Het was intusschen rustdag geworden, maar van rusten zou voor velen niet veel komen, in verband met de spanning, waaronder onze omgeving verkeerde. In Noordbergum kon geen kerk gehouden worden. Maar Evert mocht op dien rustdag de eeuwige rust ingaan. Het was op den zelfden zondag, waarop zijn mede catechisanten van Veenwoudsterwal in het midden der Gemeente hun Heere gingen belijden. Maar Evert mocht op dien zondag zijn Heer in volmaaktheid belijden. Reeds in zijn sterven mocht hij een getuige zijn van zijn Heer en Koning, maar in het midden van de heilige engelen en gezaligden, wilde zijn Heer voor den Vader in den Hemel., Everts naam belijden en dat mocht zijn eeuwige redding zijn. Trooste het U allen,dat zijn heerlijkheid,ook eenmaal de uwe wezen zal, in het oord, waar geen scheiding ooit meer zijn zal.
Met zeer hartelijke groeten, ook namens mijn vrouw, en den Heere bevolen.
Uw w.g. Joh. de Wal V.D.M. te Noordbergum. 18 April 1945.
Hierna bepaalde Dr. Schelhaas de aanwezigen bij het Schriftwoord uit Johannes 12: 20- 28.
Namens de Kerkeraad wees ouderling A.Ypma op het verlies, dat de familie, maar ook de kerk geleden had, door het heengaan van de jonge broeder. Er is echter blijdschap bij de kerk, dat hij zich gaf voor het Vaderland. Moge de familie de ware troost vinden in Gods Woord.
Het hoofd van de Chr. school gaf uiting aan de droefheid, die er op deze dag is, maar ook aan de weelde, die ons hart vervult, omdat een leerling van de Chr. school getrouw geweest is tot de dood.
Nadat door en vanwege de familie woorden van dank gesproken waren vereenigde men zich in gemeenschappelijk gebed.
Aan d'overzij der Doodsjordaan.
Wordt ons het kruis ontnomen.
De Heiland biedt de kroon ons aan,
Als w' in Zijn hemel komen.